Tweede voorbereiding
Fietsen door het oostblok
(Voor route zie kaarten en kml-bestand onderaan de pagina.)
Laat dit verslag slechts ten delen een reisverhaal zijn van twee studenten die, net als de meeste andere studenten, iets leuks gingen doen met hun zomer. Van deze verslagen zijn er al genoeg, en je moet wel heel veel van ons houden, wil je plezier beleven aan het lezen ervan. Laat het dan wel een beperkte mentale voorbereiding zijn voor mensen die zich voor het eerst gaan wagen aan vreemd terrein, waarbij vreemd dan gedefinieerd wordt door mensen die zich vaker op vreemd terrein begeven. Laat het voor onszelf een herinnering zijn waar Jory en ik later om kunnen lachen, als wij hopelijk meer voorbereid zijn op de valkuilen die de fietser zo erg kunnen verrassen. En laat het, in het kader van onze Grote Reis, vooral een stil protest zijn tegen de achteloze manier waarop Westerlingen tegenwoordig cultuurveranderingen ondergaan.
Waar Jory zich met tergende precisie de namen herinnert van alle gehuchten waar we doorheen zijn gefietst, bestudeer ik doorgaans andere aspecten van de omgeving. Waar Plato bezig zou zijn met zich afvragen wat er achter de wolken schuilt (of waarom hij anders omhoog kijkt), tuurt Aristoteles naar de grond om de staat van het asfalt te controleren (neem ik aan). Jory en ik vervullen op de fiets twee rollen die op een soortgelijke manier van elkaar verschillen. Jory kijkt om zich heen, op zoek naar ijkpunten in de vorm van kunstmatige, statische entiteiten, ondertussen genietend van de wolken, ze stiekem classificerend ten behoeve van weervoorspellingen. Ik kijk ook om me heen, de horizon afspeurend naar dieren en mensen. Ze komen en gaan beide in vele soorten. Waar ik ze precies ontmoet vind ik niet belangrijk, als ik ze maar vind. Op die manier hebben Jory en ik elkaar nodig, voor een volledige beleving op de curve die zich langs de complexe variëteit van de wereld aftekent.
Ik ben niet heel erg slecht voorbereid. Mijn fiets is tien jaar jonger dan die van Jory, met allerlei technische snufjes erop waar ik niets van begrijp en dus snel stuk zal maken. In tegenstelling tot proefrit 1 heb ik nu een tekentang en een tandenborstel bij me. Ik had mijn neurotische best gedaan de vijf fietstassen en bagagerek zo goed mogelijk in te pakken:
Stuurtas: waardevolle spullen (paspoort, geld, elektrische apparaten), landkaarten, taalgidsjes
Linksvoor: kleding
Rechtsvoor: onderhoud- en survivalmateriaal (tasje gereedschap, tasje reserveonderdelen, tasje met padvindersuitrusting, tasje met EHBO- spullen, vuilniszakken)
Linksachter: eten en drinken, kookspullen
Rechtsachter: overige losse spullen (boeken, spelletjes, schoenen, toilettas)
Bagagedrager: regenjas, slaapspullen
Om ons de ellende in de benen te zuipen zijn we eerst even bij wat studievrienden op bezoek gegaan in de Ardennen (ergens). Het plan om hier vanuit Utrecht in één keer heen te fietsen pakte goed uit, behalve dat mijn knieën er zo door geblesseerd raakten dat ik de vijf dagen niet goed kon lopen. Als twee volslagen idioten bleven we na de gezelligheid met bakbeesten van fietsen achter om de auto's vol vrienden uit te zwaaien, en trokken toen met een lang gezicht de hitte in. Niet meer dan dertig kilometer later zat er al geen kraakbeen meer in mijn knieën. Het was die eerste dag al, dat Jory serieus overwoog om zonder mij verder te reizen. Een erg goed begin. Ik besloot, en dat is een eerste belangrijk advies aan iedereen die last van zijn knieën heeft, mij niets aan te trekken van wat de fysiotherapeut mij een week eerder had gezegd: “Denk eraan Yuri, zodra je ze voelt moet je meteen afstappen en minimaal vier rustdagen houden.” Het was het beste besluit van de reis, want na drie dagen beroerd van de pijn te hebben doorgebikkeld, verdwenen de klachten als sneeuw voor de zon. Mijn knieën waren simpelweg in een nieuwe stand gegroeid, en leken daar heel content mee te zijn. Ik was nu al een ander mens geworden.
Omdat Duitsland natuurlijk vreselijk saai is om doorheen te fietsen (keurige tuintjes en overal mensen die je kunt verstaan), hebben we het grootste deel ervan overgeslagen met de trein. In Neurenberg weggefietst beleefden we het eerste avontuur, door te gaan kamperen in een bos waarvan alle boomstammen waren ondergespoten met rode graffiti. Ik had met behulp van mijn padvindersuitrusting berekend dat de bomen er gemiddeld zo’n dertig jaar oud moesten zijn, en de kans dat ze juist vandaag gekapt zouden worden, vermenigvuldigd met de kans dat ze buiten kantooruren gekapt zouden worden, stemde Jory en mij erg gerust. Ik deed mijn oordoppen in en verdween in een diepe slaap. Het was zo rond drie uur in de nacht, toen ik mijn tent voelde bewegen en wakker werd. Ik deed mijn oordoppen uit en hoorde Jory krijsen. “We moeten hier weg, we moeten hier weg!” Er klonk een geluid alsof de Domtoren door een versnippermolen werd gehaald. Half verblind door een enorme bouwlamp kon ik de contouren zien van een beest van een machine, zo groot als een prehistorisch zeemonster. Het was me nog niet eens opgevallen dat het regende, wat het nog vervelender maakte om in het duister de fiets in te pakken en, midden in een bos, te verkassen. Ik dreigde juist een hersenbloeding te krijgen, toen Jory op het idee kwam de beste houthakker te attenderen op onze aanwezigheid. Toen we het gevaarte dicht genaderd waren, zette hij zijn motoren uit en klom met een ladder uit de cockpit. Hij begon in het Beiers te bulderen van het lachen, en zei dat hij wel om ons heen zou kappen. Met een gerust hart kroop ik weer onder de wol. De volgende morgen namen Jory en ik ons ontbijt op een rouwend eilandje bomen, te midden van een reusachtig kerkhof.
Een aantal dagen later betraden we voor het eerst Tsjechisch grondgebied. Bij de gepensioneerde douanepost stond een zigeuner ons in vodden aan te staren. Ik dacht eerst dat zijn ogen zwart waren, maar later zag ik dat ze helemaal geen kleur hadden. Zijn ziel was leeg. Ik voelde me beroerd worden. Hij was iemand die zijn pistool niet op mij, maar op zijn eigen dochter zou richten als hij daarmee mijn geld zou kunnen krijgen. Hij zei het niet, maar hij meende het wel. Snel een weggetje in gefietst belandden we meteen in een compleet Roma-kamp. Zo’n honderd mensen zaten ons aan te staren en stopten meteen waar ze mee bezig waren. Als we op dat moment een lekke band hadden gekregen was de reis voor ons op dat punt geëindigd.
Het bleek al snel dat je niet zomaar van de grote weken kunt afwijken in Tsjechië. Niet alleen waren de dorpjes er zo pauper dat je er niemand durfde aan te spreken; ook de wegen waren te slecht om lekker op te fietsen. Het kostte chronische inspanning en concentratie om het frame niet krom te rijden in de kuilen, of in het ravijn te storten. Op kaarten vind je doorgaans vier soorten wegen. De kleinste is de witte weg, welke slingerend door de mooiste stukken van het land klimt en daalt. Dit is een aanrader tot en met Duitsland. In Tsjechië ga je automatisch over op de gele wegen. In Nederland zijn deze wegen niet te onderscheiden van de rode wegen: het is er druk en het asfalt is goed. In Tsjechië is het asfalt ook op beide goed, maar op de gele kun je fietsen en op de rode wordt je doodgereden door vrachtwagens. De laatste weg is de snelweg, waar we incidenteel weleens op terechtkwamen, maar voor de rest vermeden. Op de snelweg sterf je een snelle dood. Ofwel door een vrachtwagen, ofwel door het idee er door een aangereden te worden. Het zijn van die plekken waar zelfs vrachtwagenchauffeurs naar je toeteren omdat ze je gevaarlijk vinden. Dan weet je wel hoe het zit. Het is dan ook geen toeval dat snelwegen op kaarten worden aangegeven met rood-geel. Dit is in de natuur zonder uitzondering een waarschuwingssignaal. Zo onderscheidt men bijvoorbeeld de koraalslang (dodelijk giftig, blauw-geel-rood-geel-blauw) van de melkslang (weerloos, rood-blauw-geel-blauw-rood). Maar nu even verder met de reis.
Tsjechië verliep heel soepel. De mensen zijn er onwaarschijnlijk vriendelijk, je voelt je er constant veilig, en het landschap is een gezellige rommel van allerlei. Waar in Duitsland de korenvelden rechthoekig, symmetrisch en autistisch zijn, vind je in Tsjechië overal verdwaalde bosjes bomen tussen het graan. Wild kamperen is er ten strengste gewenst, zo de boer je duidelijk maakt als hij je de volgende ochtend vrolijk toewuift. Verder zijn de winkels altijd open en kan er overal, de hele dag door, gezopen worden. Het idee dat Tsjechië een arm land is vonden Jory en ik slechts gedeeltelijk waar. Hoewel we dus inderdaad op reine armoede stuitten langs het karrespoor, leidde het asfalt ons langs goed onderhouden dorpen en steden. Het duurde een halve dag voor we ons even veilig waanden als in Nederland. Met oog op Kanaleneiland, Ondiep en andere ongure buurten waar we dagelijks doorheen fietsen, hebben we Tsjechië misschien nog niet half het vertrouwen gegund dat het verdient.
Wel kregen we in dit land de eerste pech. Mijn ketting wilde niet meer in de lichte versnellingen, wat het klimmen in de bergachtige omgeving nogal bemoeilijkte. Een vriendelijke fietsenmaker in Horazdice vertelde dat mijn voorderailleur krom was, en legde precies uit hoe we dit de volgende keer zelf konden repareren. Alles wat hij vertelde werd vertaald naar het Duits door een al even vriendelijk meisje. Zij scheen ook aan de overkant van de straat nog een baantje te hebben bij een informatiekantoortje voor toeristen. Ze bracht ons hier na vier euro voor de reparatie te hebben betaald heen, zodat we gratis op het internet konden surfen.
De grens met Slowakije is een onzichtbare. Je kunt overal voelen dat Tsjecho-Slowakije in alle vrede in stukken is gevallen. De vervelende manier waarop een Duitser Engels tegen je begint terug te praten als je laat merken dat je de naamvallen niet goed beheerst, zal een Slowaak zich niet mee wapenen. Als je half Tsjechisch, half Slowaaks, half Engels, half Duits en half Nederlands spreekt (in uitingen die rijk zijn aan 250% taligheid), betuigen ze hun respect door in het Slowaaks terug te praten. Hiermee kom je dus geen steek verder, maar de gastvrijheid liet ons met een glimlach verder sukkelen door dit geweldige fietsland.
Na half toevallig te hebben aangebeld bij een huis met een keurig gemaaid, vierdimensionaal waterpas grasveld, werden we op dag één in Slowakije, uitgenodigd te komen kamperen in de tuin van een Slowaakse familie. Het bleek een piepklein vakantiehuisje te zijn, waar twee volledige gezinnen met aanhang zich knus in verschansten. Een jongen die zich voorstelde als de vriend van de dochter van de broer van, bleek aan een technische universiteit in het centrum van Slowakije te studeren. In zijn beste Duits (te vergelijken met mijn beste Malagasy) probeerde hij de nieuwsgierigheid te vertalen van de gezinnen, die zich in een halve cirkel om ons gevormd hadden. Er werd ons geboden te gaan zitten, waarop we werden ondergedompeld in koffie, chocola en drank. De man des huizes schonk ons keer op keer bij, keek ons betekenisvol aan, en zei alleen maar na zdravie.
De volgende dag pakten Jory en ik de tent en spullen in, belaadden onze fietsen, en namen afscheid van de familie. Het regende, en het stilstaan liet me rillen. Vader alcoholist sloeg zijn armen om zich heen en deed of hij het koud had. Hij keek me vragend aan en trok een denkbeeldig glas alcohol leeg. Ik bedankte hem vriendelijk. De dagen erop verliepen ongeveer hetzelfde. Wanneer wij bij mensen aanbelden voor water, werden we dringend verzocht binnen te komen. Vanwege de tijd sloegen we dit maar af. De bergen waren een stuk woester geworden, en de kampeerplekken steeds mooier. Liever zetten we dus de tent op in levende ansichtkaarten, na klimmetjes te hebben gehad van 20%. Ik heb die dagen sterk overwogen om thuis een Märklin treinbaan aan te schaffen, vanwege de schoonheid die mij overviel toen de zon samen met mijn oogleden onderging achter de miniatuurwereld die ik vanuit mijn tent zag. Daar beneden, in een diep dal, lagen dorpjes waar alleen maar goede mensen moesten wonen. Hoe konden ze anders?
Over het algemeen beviel het wild kamperen sowieso wel goed. Het went snel om zuinig met water om te gaan (ik zou er later bij thuiskomst niet aan kunnen wennen de kraan te gebruiken na het tandenpoetsen), en het lichaam zichzelf te laten reinigen. Het was verder bijna nooit moeilijk om een goede plek te vinden. Wel moest hierover goed nagedacht worden: Waren we zichtbaar vanaf de weg, konden onze tenten een beetje waterpas worden opgezet? Stierf het er van de muggen? Was het een plek waar jongeren ’s nachts heen konden gaan? Ondertussen veranderde de schemer in het donker, en dan wilde je naast het vinden van de plek, er ook al geïnstalleerd zijn en gegeten hebben.
De dag na een nacht op een bergtop begon altijd spectaculair. Met de ochtenddauw in de wenkbrauwen stortten we ons dan het dal in. Op een keer stond er 93,7 km/u op mijn teller. Het kwam voor dat we de lunch namen zonder er een slag voor te hebben getrapt. Tegelijk, zeker nu we op weg waren naar het Tatragebergte, wisten we dat we al het gemak twee keer moesten terugfietsen. Dit leverde op den duur het inzicht op je te moeten ontrekken aan inzichten. Zodoende leerde ik gelukkig te zijn op een fiets, die je overal kan brengen, en je overal in de steek kan laten.
De Tatratoppen waren echt prachtig. Een beetje Alps, en een beetje Oostbloks. Op de kaart leek de Poolse zijde van de bergketen het meest toegankelijk voor wandelingen. In geografisch opzicht zal dit vast en zeker waar zijn geweest. Wat je op een kaart echter niet kunt zien, is wanneer toevallig de helft van de wereldbevolking de bergen aan de Poolse zijde aan het beklimmen is. Om de drukte te vermijden hebben Jory en ik maar de zwaarste berg genomen. Zelfs hier was de top letterlijk te klein voor het aantal mensen dat er op stond. Vreemd was ook dat er bij deze “zwaarste klim” kinderen van vier rondhuppelden, en baby’s van één op de rug gedragen werden. Een ander opmerkelijke bezichtiging was een hond, die stervend op de rand van een kilometerhoge klif lag. Achtergelaten door zijn baasje, te vermoeid om nog goed te kunnen ademen. “Wie trapt het beestje van de rots af?”, vroeg Jory zich hardop af. Niemand durfde het natuurlijk. Ik heb er nog spijt van.
De Tatra fietsten wij half rond, tot we weer in Slowakije kwamen. Onderweg kwamen we midden in een wielerwedstrijd terecht: de Tatry-tour. Ik haalde met bepakking en al nog wat mannen in tegen een berg op. Bij een checkpoint van de organisatie werd ik luid toegejuicht. De week erop verliep wat moeizaam. Eerst brak mijn trapper af. Een man die eruit zag als De Gebochelde Van, schoot mij te hulp door een linkertrapper in mijn rechterkrenk te draaien. Een dag later brak hij weer af, deze keer voorgoed: Het schroefdraad was dolgedraaid. Een stel van rond de 150 jaar oud probeerde ons te helpen, terwijl wij alleen maar van hun gouden gids en telefoon gebruik wilden maken. Na uren van frustratie vonden we het adres van een fietsenmaker, 15 kilometer verderop. “I can fix, I can fix”, had de man aan de lijn gezegd. Het viel zwaar om de zware fiets tegen de berg op te duwen in de hitte, maar we vonden het adres, hij was geopend, en had ook nog de juiste onderdelen. Natuurlijk moest niet alleen de krenk, maar ook de andere krenk en diens tandwielen, en daardoor ook de trapas, vervangen worden. Natuurlijk ging dit zes keer verkeerd, want wie zegt dat je in Slowakije opgeleid moet zijn om fietsenmaker te worden (laat staan om Engels te kunnen spreken). De prijs was schappelijk, dat dan weer wel.
Het was in Slowakije waar we in wat grotere aantallen andere vakantiefietsers tegenkwamen. Meestal reisden ze alleen, in tegengestelde richting. Een groet was onvermijdelijk, en hoe onnozel die willekeurige tradities ook zijn, ook ik voelde me daardoor verbonden met deze mensen. Er waren geen woorden voor nodig. Een enkele keer haalden we er eentje in, maar dit leverde lastige situaties op. Jory en ik hadden meestal geen duidelijke afspraken gemaakt over het toelaten van reisgezelschap. Soms liet de vreemde reiziger indirect merken graag een stukje met ons mee te fietsen, maar haakte af zodra wij onze twijfel lieten doorschemeren. Hier hadden we beter over kunnen nadenken.
Na de tweede keer Slowakije doken we Hongarije in. Voor één dagje maar, omdat de tijd op was. Hier was zowaar overal een tweebaans fietspad aangelegd, waar jonge en oude mensen op splinternieuwe omafietsen rondreden. Op een kruispunt waar wij de kaart hadden opengeslagen stopten vier chauffeurs tegelijk, deden het raam open, en vroegen in accentloos Duits waar we heen moesten. Wat was er in dit land aan de hand? De dag erop reden we voor de derde keer Slowakije binnen, dit keer voor ons eindstation Kosice.
Kosice is de tweede stad van Slowakije, met evenveel studenten als in Utrecht. Jory en ik boekten voor twee dagen een hostel (een internaat dat in de zomer voor toeristen toegankelijk was), gingen uit eten, en daarna op stap. Op twee keer na had de avondmaaltijd bestaan uit spaghetti met maïs of doperwtjes, smeltkaas en een bol knoflook, dus een restaurantje deed ons wel een keer goed. Na wat kroegjes te hebben gezien (erg gezellig) zagen we uit een doodgewone huisdeur wat dronken studenten lopen. We trokken de stoute schoenen aan, gingen tegen de stroom in naar binnen, en kwamen in de grootste ondergrondse club van Slowakije terecht. Jory en werden allebei door een andere groep studenten opgenomen, en zagen elkaar pas in de ochtend weer, zwaar beschonken.
Gelukkig had ik mijn nek zo erg verrekt die nacht, dat ik tijdens mijn kater niet veel meer kon doen dan rechtop zitten. Het viel wel tegen dat we juist die ochtend zouden vertrekken, en onze fietsen zeven keer moesten overladen in een andere trein, zonder daarna te kunnen zitten vanwege de inhumane drukte in de coupés. Op de momenten dat mijn bewustzijn me even in de steek liet, was het Jory die in haar eentje twee fietsen van wagon naar wagon moest rijden en tillen. Om één uur ’s nachts was ik thuis, te moe om te kunnen slapen. Ik zag er niet uit. Mijn baard had een lengte van tien centimeter bereikt, en ik was zes kilo afgevallen. Ik bedacht me hoe ik er uit zou zien na zeven maanden richting Nepal. Misschien moest ik toch maar een scheermes meenemen.
View Tweede Voorbereiding in a larger map
Aanskou Tweede Voorbereiding in 'n groter kaart
Aanskou Tweede Voorbereiding in 'n groter kaart
Recent comments
2 weeks 2 days ago
3 weeks 5 days ago
4 weeks 4 days ago
5 weeks 5 days ago
7 weeks 3 days ago
7 weeks 6 days ago
8 weeks 3 days ago
8 weeks 4 days ago
8 weeks 4 days ago
9 weeks 1 day ago